• smok·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smokken
smokte
gesmokt
zwak -t volledig

smokken

  1. overgankelijk kleine plooitjes in een stof leggen en deze met allerlei siersteken vastzetten
    • Deze satijnen handschoenen zijn smokken. 
54 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be