smijdigen
- smij·di·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smijdigen |
smijdigde |
gesmijdigd |
zwak -d | volledig |
smijdigen
- overgankelijk (verouderd) versoepelen, verzachten
- De plakkaten werden tot opluchting van de bevolking gesmijdigd.
- Het woord 'smijdigen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.