sloer
- sloer
vervoeging van |
---|
sloeren |
sloer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sloeren
- Ik sloer.
- gebiedende wijs van sloeren
- Sloer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sloeren
- Het woord sloer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
sloer |
gesloer |
volledig |
sloer
- zich voortslepen
- «Wanneer onderhandelings sloer, raak mense gefrustreerd.»
- Wanneer overhandelingen zich voortslepen, raken mensen gefrustreerd.
- «Wanneer onderhandelings sloer, raak mense gefrustreerd.»