• slaag·de
vervoeging van
slagen

slaagde

  1. enkelvoud verleden tijd van slagen
    • Ik slaagde. 
    • Jij slaagde. 
    • Hij, zij, het slaagde. 
     Een week van tevoren had ik veel hardgelopen en ik slaagde erin redelijk pijnloos mijn eerste marathon in 4 uur en 18 minuten uit te lopen.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers