• sij·fe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sijfelen
sijfelde
gesijfeld
zwak -d volledig

sijfelen

  1. inergatief sissen, fluiten
    • O, die bedompte, sombere ruimte, waarin thans het flauwe toortslicht gleed, waar het vocht droop langs de ruwe muren, padden kropen en slangen sijfelden, [...][1] 
  1. De koning uit het Zuiden, volume 2
    A. van Redichem (pseud. van A. van der Flier)
    1896