shut
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to shut |
he/she/it | shuts |
verleden tijd | shut |
voltooid deelwoord |
shut |
onvoltooid deelwoord |
shutting |
gebiedende wijs | shut |
shut
- overgankelijk dichtdoen, sluiten
- «Please shut the door.»
- Doe a.u.b. de deur dicht.
- «Please shut the door.»
- shut off
afsluiten
- shut up
de mond houden, zwijgen (vnl. in de imperatief gebruikt)