Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sham·pooën, sham·poo·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
shampooën
shampoode
geshampood
zwak -d volledig

Werkwoord

shampooën

  1. overgankelijk met een shampoo behandelen
    • Ik had net mijn haar geshampood toen de waterdruk wegviel. 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be