schutteren
- Geluid: schutteren (hulp, bestand)
- schut·te·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schutteren |
schutterde |
geschutterd |
zwak -d | volledig |
schutteren
- inergatief knoeien, aanrommelen, onbeholpen te werk gaan
- Hij schutterde nog een beetje verder todat de jury er een einde aan maakte.
- Het woord schutteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schutteren" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be