schorste
- schor·ste (bijvoeglijk naamwoord)
- schors·te (werkwoord)
schorste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van schor
vervoeging van |
---|
schorsen |
schorste
- enkelvoud verleden tijd van schorsen
- Ik schorste.
- Jij schorste.
- Hij, zij, het schorste.
- Ik schorste.
- Het woord schorste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schorste" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be