schokte
- schok·te
vervoeging van |
---|
schokken |
schokte
- enkelvoud verleden tijd van schokken
- Ik schokte.
- Jij schokte.
- Hij, zij, het schokte.
- Ik schokte.
- Het woord schokte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
schokken |
schokte