scheidden
- scheid·den
vervoeging van |
---|
scheiden |
scheidden
- meervoud verleden tijd van scheiden
- Wij scheidden.
- Jullie scheidden.
- Zij scheidden.
- Wij scheidden.
- ▸ Het probleem was echter dat de boom meer dan vier meter boven een kolkende rivier hing en ik totaal geen houvast zou hebben tijdens het overbruggen van de zes meters die me van de overkant scheidden.[1]
- Het woord scheidden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers