schaam
- schaam
vervoeging van |
---|
schamen |
schaam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schamen
- Ik schaam me.
- gebiedende wijs van zich schamen
- Schaam je!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich schamen
- Schaam je je?
- Het woord schaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.