Middelnederlands

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
sceiden sciet scieden ghesceiden
dumsterk7  volledig   

Werkwoord

sceiden

  1. overgankelijk afzonderen, scheiden
    «Ende begonsten te spreken van den leide,
    Ende hoe si hadden ghevaren
    Sint dat si ierst ghesceiden waren.[1]»
    En ze begonnen te praten over het leed
    en over hoe zij waren gevaren
    sinds zij van elkaar gescheiden geraakt waren.

Verwijzingen

  1. 3108-3110 Floris ende Blancefloer