sappel
- sap·pel
vervoeging van |
---|
sappelen |
sappel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sappelen
- Ik sappel.
- gebiedende wijs van sappelen
- Sappel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sappelen
- Sappel je?
- Zich de/te sappel maken
Zich (veelal onnodig) zorgen maken, zich te druk maken
- • Maak je niet te sappel! Het komt allemaal weer goed.
- Het woord sappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sappel" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be