Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·pakt

Werkwoord

vervoeging van
samenpakken

samenpakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenpakken
    • ... dat jij samenpakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenpakken
    • ... dat hij samenpakt. 

Gangbaarheid