samenpakt
- sa·men·pakt
vervoeging van |
---|
samenpakken |
samenpakt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenpakken
- ... dat jij samenpakt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenpakken
- ... dat hij samenpakt.
- Het woord samenpakt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.