rokeer
- ro·keer
vervoeging van |
---|
rokeren |
rokeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rokeren
- Ik rokeer.
- gebiedende wijs van rokeren
- Rokeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rokeren
- Rokeer je?
- Het woord rokeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.