• rin·gelt
vervoeging van
ringelen

ringelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ringelen
    • Jij ringelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ringelen
    • Hij ringelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ringelen
    • Ringelt!