Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ri·di·cu·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
ridiculiseren

ridiculiseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van ridiculiseren
    • Ik ridiculiseerde. 
    • Jij ridiculiseerde. 
    • Hij, zij, het ridiculiseerde.