• re·vi·deer
vervoeging van
revideren

revideer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revideren
    • Ik revideer. 
  2. gebiedende wijs van revideren
    • Revideer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van revideren
    • Revideer je?