• re·ve·leert
vervoeging van
reveleren

reveleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reveleren
    • Jij reveleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reveleren
    • Hij reveleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van reveleren
    • Reveleert!