• ret·ten

retten, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ret


  • IPA: / ˈʀɛtn̩ /
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
retten
/ ˈʀɛtn̩ /
rettete
/ ˈʀɛtətə /
gerettet
/ ɡəˈʀɛtət /
volledig

retten

  1. redden
    «Taucher aus Brabant haben vor der nigerianischen Küste nach 60 Stunden einen Schiffskoch aus einem gesunkenen Schleppschiff gerettet
    Brabantse duikers hebben voor de kust van Nigeria een scheepskok na 60 uur uit een gezonken sleepboot gered.


  • ret·ten
Naar frequentie 1192

retten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rett

retten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rette


  • ret·ten

retten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rett