• res·ti·tu·eer
vervoeging van
restitueren

restitueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van restitueren
    • Ik restitueer. 
  2. gebiedende wijs van restitueren
    • Restitueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van restitueren
    • Restitueer je?