repelden
- re·pel·den
vervoeging van |
---|
repelen |
repelden
- meervoud verleden tijd van repelen
- Wij repelden.
- Jullie repelden.
- Zij repelden.
- Wij repelden.
- Het woord repelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
repelen |
repelden