Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pa·reert

Werkwoord

vervoeging van
repareren

repareert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repareren
    • Jij repareert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repareren
    • Hij repareert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van repareren
    • Repareert!