Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·lay·eer

Werkwoord

vervoeging van
relayeren

relayeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van relayeren
    • Ik relayeer. 
  2. gebiedende wijs van relayeren
    • Relayeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van relayeren
    • Relayeer je? 

Gangbaarheid