reconcilieer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·con·ci·li·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
reconciliëren |
reconcilieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reconciliëren
- Ik reconcilieer.
- gebiedende wijs van reconciliëren
- Reconcilieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reconciliëren
- Reconcilieer je?
Gangbaarheid
- Het woord reconcilieer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.