Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·con·ci·li·eer

Werkwoord

vervoeging van
reconciliëren

reconcilieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reconciliëren
    • Ik reconcilieer. 
  2. gebiedende wijs van reconciliëren
    • Reconcilieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reconciliëren
    • Reconcilieer je? 

Gangbaarheid