Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ci·di·veer·den

Werkwoord

vervoeging van
recidiveren

recidiveerden

  1. meervoud verleden tijd van recidiveren
    • Wij recidiveerden. 
    • Jullie recidiveerden. 
    • Zij recidiveerden. 

Gangbaarheid