Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·us·seer

Werkwoord

vervoeging van
reüsseren

reüsseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reüsseren
    • Ik reüsseer. 
  2. gebiedende wijs van reüsseren
    • Reüsseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reüsseren
    • Reüsseer je? 

Gangbaarheid