• ra·di·ca·li·seer
vervoeging van
radicaliseren

radicaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van radicaliseren
    • Ik radicaliseer. 
  2. gebiedende wijs van radicaliseren
    • Radicaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van radicaliseren
    • Radicaliseer je?