Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·dert

Werkwoord

vervoeging van
raderen

radert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raderen
    • Jij radert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raderen
    • Hij radert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van raderen
    • Radert! 

Gangbaarheid