raaskalde
- raas·kal·de
vervoeging van |
---|
raaskallen |
raaskalde
- enkelvoud verleden tijd van raaskallen
- Ik raaskalde.
- Jij raaskalde.
- Hij, zij, het raaskalde.
- Ik raaskalde.
- Het woord raaskalde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.