vervoeging van
pouvoir

puis

  1. eerste persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van pouvoir
    «Puis-je vous aider ?»
    Kan ik u helpen?
  • Behalve bij inversie is de vorm verouderd.


puis

  1. (en) toen, daarna
    «Il leur dit quelques mots, puis il sortit.»
    Hij zei een paar woorden tegen hen en toen ging hij weg.
  2. (en) dan, vervolgens
    «Ils se proposent d’aller à Orléans, à Blois, puis à Tours.»
    Ze waren van plan naar Orleans en Blois te gaan en dan naar Tours.