profesar
- pro·fe·sar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
profesar |
profesaba |
profesado |
volledig |
profesar
- onovergankelijk professen, afleggen van kloostergelofte
- overgankelijk belijden
- koesteren
- onderwijzen
- profesar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española