proefde
- proef·de
vervoeging van |
---|
proeven |
proefde
- enkelvoud verleden tijd van proeven
- Ik proefde.
- Jij proefde.
- Hij, zij, het proefde.
- Ik proefde.
- Het woord proefde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
proeven |
proefde