• pre·sen·cia
enkelvoud meervoud
presencia presencias

presencia v

  1. tegenwoordigheid
  2. uiterlijk
vervoeging van
presenciar

presencia

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van presenciar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van presenciar