Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·pa·reert

Werkwoord

vervoeging van
prepareren

prepareert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prepareren
    • Jij prepareert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prepareren
    • Hij prepareert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van prepareren
    • Prepareert!