predikt
- pre·dikt
vervoeging van |
---|
prediken |
predikt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prediken
- Jij predikt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prediken
- Hij predikt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van prediken
- Predikt!
- Het woord predikt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.