• pre·ci·pi·teer
vervoeging van
precipiteren

precipiteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van precipiteren
    • Ik precipiteer. 
  2. gebiedende wijs van precipiteren
    • Precipiteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van precipiteren
    • Precipiteer je?