pratikeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pra·ti·keer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pratikeren |
pratikeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pratikeren
- Ik pratikeer.
- gebiedende wijs van pratikeren
- Pratikeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pratikeren
- Pratikeer je?
Gangbaarheid
- Het woord pratikeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.