prangden
- prang·den
vervoeging van |
---|
prangen |
prangden
- meervoud verleden tijd van prangen
- Wij prangden.
- Jullie prangden.
- Zij prangden.
- Wij prangden.
- Het woord prangden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
prangen |
prangden