praatte af
- Geluid: praatte af (hulp, bestand)
- praat·te af
vervoeging van |
---|
afpraten |
praatte af
- enkelvoud verleden tijd van afpraten
- Ik praatte af.
- Jij praatte af.
- Hij, zij, het praatte af.
- Ik praatte af.
- Het woord praatte af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.