polier
- po·lier
vervoeging van |
---|
polieren |
polier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polieren
- Ik polier.
- gebiedende wijs van polieren
- Polier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polieren
- Polier je?
- Het woord polier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.