Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·la·ri·seer

Werkwoord

vervoeging van
polariseren

polariseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polariseren
    • Ik polariseer. 
  2. gebiedende wijs van polariseren
    • Polariseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polariseren
    • Polariseer je?