Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·cheer

Werkwoord

vervoeging van
pocheren

pocheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pocheren
    • Ik pocheer. 
  2. gebiedende wijs van pocheren
    • Pocheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pocheren
    • Pocheer je?