plantte
- plant·te
vervoeging van |
---|
planten |
plantte
- enkelvoud verleden tijd van planten
- Ik plantte.
- Jij plantte.
- Hij, zij, het plantte.
- Ik plantte.
- Het woord plantte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
planten |
plantte