Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pla·neert

Werkwoord

vervoeging van
planeren

planeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van planeren
    • Jij planeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van planeren
    • Hij planeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van planeren
    • Planeert!