planeert
- pla·neert
vervoeging van |
---|
planeren |
planeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van planeren
- Jij planeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van planeren
- Hij planeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van planeren
- Planeert!
- Het woord planeert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.