Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • peu·zel
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
peuzelen

peuzel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peuzelen
    • Ik peuzel. 
  2. gebiedende wijs van peuzelen
    • Peuzel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peuzelen
    • Peuzel je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen