• pas·kent
vervoeging van
paskenen

paskent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paskenen
    • Jij paskent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paskenen
    • Hij paskent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van paskenen
    • Paskent!