• pa·ra·si·teer
vervoeging van
parasiteren

parasiteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parasiteren
    • Ik parasiteer. 
  2. gebiedende wijs van parasiteren
    • Parasiteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parasiteren
    • Parasiteer je?