• pa·ral·lel·li·seer
vervoeging van
parallelliseren

parallelliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parallelliseren
    • Ik parallelliseer. 
  2. gebiedende wijs van parallelliseren
    • Parallelliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parallelliseren
    • Parallelliseer je?